Bijdragen aan het terugdringen van het tekort aan professionals die in en om het onderwijs werkzaam zijn én deze professionals uitrusten met de benodigde bagage om ieder kind gelijke kansen te kunnen bieden. Anton Boonen, programmamanager van het Utrecht Leert programma ‘Vernieuwend Opleiden’(ULVO), denkt dat dit mogelijk is. “Leer onderwijsprofessionals door één gemeenschappelijke bril naar een kind te kijken, werk samen met sociale en pedagogische partners en zorg voor verbinding zodat een kind zich optimaal kan ontwikkelen.”
De komende vier jaar krijgt het ULVO-programma inhoud. Anton Boonen gelooft dat twee veranderingen in het opleiden van onderwijsprofessionals helpen om de tekorten die er zijn, aan te pakken. Ook zullen de anders opgeleide onderwijsprofessionals beter in staat zijn aan te sluiten op de problemen waar ze in hun praktijk mee te maken krijgen.
Haal schotten weg
De eerste verandering gaat de schotten die er zijn tussen PO, VO, MBO, HBO en WO zoveel mogelijk doorbreken. “Binnen de eigen sector werken opleidingsinstituten en scholen al goed samen, maar de verbinding en samenwerking met andere verwante sectoren ontbreekt. Dit belemmert de doorgaande ontwikkeling van een kind. Er is veel expertise bij onderwijsprofessionals, maar die blijft vooral binnen de eigen muren. Neem een kind op de basisschool. In acht jaar ontwikkelt die zich enorm, maar bij de overstap naar het voortgezet onderwijs vindt er beperkte afstemming plaats over de doorgemaakte ontwikkeling. Hetzelfde geldt als een jongere van het vmbo doorstroomt naar het mbo. Telkens zit er een harde knip. Terwijl je wilt weten: Hoe heeft een kind zich ontwikkeld? Welke behoeftes heeft hij? Hoe zijn de omstandigheden thuis? Hoe functioneert hij in een groep? Het gaat niet alleen om de cognitieve ontwikkeling, maar ook over de sociaal-emotionele ontwikkeling.” Belangrijk volgens Boonen is dat al tijdens de opleidingsperiode van onderwijsprofessionals verbindingen worden gelegd tussen sectoren. “Als aankomend leerkracht basisonderwijs moet je bijvoorbeeld weet hebben wat er binnen het voorgezet onderwijs wordt aangeboden rond verschillende vakgebieden om een doorgaande ontwikkelingslijn te kunnen creëren. Dat geldt ook de andere kant op; de aankomende docent binnen het voortgezet onderwijs moet ook weet hebben wat er binnen het basisonderwijs gebeurt.” Het doorbreken van de schotten zorgt niet alleen dat de ontwikkeling van het kind vloeiender verloopt, maar die van de onderwijsprofessional. Het biedt meer loopbaanperspectieven, omdat de overgang tussen de sectoren soepeler wordt. Voor een onderwijsassistent wordt het bijvoorbeeld aantrekkelijker om zich te ontwikkelen naar een associate degree of pabo-diploma.
Steek grenzen over
De andere verandering betreft het leggen van verbinding tussen de leefwereld van het kind op school en die daarbuiten. Het gaat vooral om de afstemming en samenwerking tussen de professionals die binnen en buiten de school actief zijn. “Die samenwerking vindt nu bijna niet plaats terwijl een kind zich niet alleen op school ontwikkelt, maar ook thuis, in de wijk en op de sportvereniging. Als een kind uit groep 6 bijvoorbeeld wordt gepest in de buurtspeeltuin is de kans dat hij of zij dat meeneemt naar de klas groot. Afstemming tussen een buurtwerker die dit pestgedrag mogelijk signaleert en de leerkracht is cruciaal, maar op dit moment zeer beperkt. Ik ervaar dit als een gemiste kans, want verbinding leggen tussen die verschillende werelden is belangrijk voor de ontwikkeling van het kind’.” Leer betrokken professionals over de eigen muren te kijken zodat ze zicht krijgen op de hele ontwikkeling van een kind, zegt Boonen. “Dat bereik je door studenten van lerarenopleidingen en verwante studierichtingen als pedagogiek en social work tijdens de opleiding met elkaar te laten samenwerken. Dit geldt ook op het niveau van mbo-4 onderwijsassistenten en pedagogisch medewerkers, de associate degrees zoals die tot pedagogisch educatief professional als voor academisch geschoolde studenten. “. Het is essentieel volgens Boonen om al tijdens de opleiding verbindingen te leggen tussen verschillende beroepsprofessionals. “Een voorbeeld is een student social work en een pabo-student samen de opdracht te geven om een activiteit te ontwikkelen voor groep 7 leerlingen op het gebied van een maatschappelijke complex thema als burgerschapsvorming. Door bij elkaar te komen en samen naar een vraagstuk te kijken, leren ze vanuit een gemeenschappelijk perspectief te kijken. Nu kijkt iedereen enkel nog vanuit het eigen referentiekader. Je moet niet alleen zicht hebben op wat jij goed kan, maar ook in staat zijn om samen te werken met anderen, te communiceren en verbindingen te leggen zodat je door één gezamenlijke bril naar de ontwikkeling van een kind kijkt.”
Kijk door gezamenlijke bril
De huidige opleidingen beperkt studenten dus doordat ze alleen vanuit de eigen discipline naar een vraagstuk te kijken. Het principe ‘jong geleerd, oud gedaan’ is volgens Boonen zeker van toepassing om te zorgen dat bijvoorbeeld een welzijnswerker in de wijk, pedagogisch werker of jeugdverpleegkundige contact opneemt met een onderwijsprofessional of omgekeerd. “Iets wat je nooit hebt geleerd, ga je niet automatisch doen. Maar als mensen vanaf de start van hun opleiding gewend zijn om met studenten van andere opleidingen als social work en pedagogisch medewerker samen te werken, is het vanzelfsprekender om ook na de opleiding elkaar te ontmoeten en verbindingen te leggen.” Interprofessioneel samenwerken, zowel tijdens de opleiding als in de praktijk, levert volgens Boonen nog iets op. “Niet alleen de leerkracht is verantwoordelijk voor de leeromgeving van een kind of jongere, maar ook andere professionals zoals een jongerenwerker en een pedagoog. Zij helpen bijvoorbeeld om een veilig leer- en leefklimaat neer te zetten in de klas, op school en daarbuiten. In de praktijk zijn er dus letterlijk meer helpende handen wat de werkdruk van de docent verlaagt. Het is daardoor één van de oplossingen voor het arbeidsmarkttekort in en om het onderwijs.”
Crux zit ‘m in samenwerking
Boonen is duidelijk bevlogen over zijn vakgebied. “Al jong voelde ik een sterke behoefte om bij te dragen aan de maatschappij, waarbij mijn hart ligt bij het onderwijs. Ik heb pedagogische wetenschappen en onderwijskunde gestudeerd. Na mijn studie was ik voor de lerarenopleiding primair onderwijs eerst in Zwolle en later ook in Utrecht verantwoordelijk voor de innovatie. Inmiddels werk ik, naast mijn rol als programmamanager voor het ULVO-programma, als waarnemend lector bij het lectoraat Participatie & Stedelijke Ontwikkeling aan de Hogeschool Utrecht en onderzoek maatschappelijke vraagstukken die in de driehoek school, wijk en thuis plaatsvinden. Ik zie dat we binnen het domein onderwijs niet altijd de dingen doen die we zouden moeten doen. Samenwerken met andere domeinen is bijvoorbeeld niet een vanzelfsprekendheid, terwijl dit van cruciale waarde is voor een goede ontwikkeling van een kind. Zonder samenwerking raakt de begeleiding versnipperd. Eerder zei ik al dat er veel expertise aanwezig is, maar die zit nog opgesloten binnen het eigen domein. Als we meer van elkaar willen leren, zullen we dat moeten doorbreken. Juist door samen op te trekken, komen we tot oplossingen voor het tekort aan personeel, iets dat in en om het onderwijs een actueel vraagstuk is. Precies waarom Utrecht Leert is opgericht; het bij elkaar brengen van expertises.”