Een nieuwe blik op het opleiden van onderwijsprofessionals voor een veranderende samenleving.
In de zomer van 2021 heeft het bestuurlijk overleg van Utrecht Leert (UL) de opdracht gegeven om te onderzoeken in hoeverre een vernieuwende lerarenopleiding wenselijk en haalbaar is.
De achtergrond is de aanpak van het personeels- tekort in en om het onderwijs, waarin samen opleiden en anders organiseren lijnen zijn om een oplossing te vinden voor het urgente arbeidsmarktvraagstuk. In schooljaar/studiejaar 2021 – 2022 is met hulp van vertegenwoordigers van de verschillende sectoren (PO, VO, MBO, HBO en WO) een ontwerpgericht onderzoek uitgevoerd om de wenselijkheid en haalbaarheid van vernieuwend opleiden te duiden.
Parallel aan dit onderzoek werd er vanuit de opleidingsinstituten, verenigd in de Utrecht Leert Opleiders Alliantie (ULOA), gezocht naar meer verbinding en partnerschap om de aanwezige expertise en opleidingstrajecten te bundelen en vanuit gezamenlijkheid de toenemende personeels- tekorten aan te pakken.
De bevindingen van het onderzoek en de ambitie van de ULOA-partners om meer samen te werken hebben geresulteerd in onderstaand programma, waarbij, door afstemming met de bestuurlijk overleggen van UL en ULOA én de stuurgroep ULOA, gezocht is naar verbinding en een gedeelde regionale koers rondom het vernieuwende opleiden van onderwijsprofessionals voor de nabije toekomst.
Het vak van de onderwijsprofessional, of het nu gaat om een onderwijsassistent, leerkrachtondersteuner, een (academische) leerkracht, mentor, schoolleider of IB-er, is altijd in beweging.
De laatste jaren misschien wel heviger dan ooit. Die beweging wordt versterkt door maatschappelijke ontwikkelingen die direct of indirect van invloed zijn op de beroepsuitoefening van de onderwijsprofessional. Denk aan kwantitatieve vraagstukken als de toenemende personeelstekorten, maar ook aan kwalitatieve vraagstukken als het bevorderen van gelijke kansen of mentaal welbevinden, inclusie en burgerschap, digitalisering en de ontwikkeling van nieuwe onderwijsconcepten. Wat betekent deze dynamiek voor de onderwijsprofessionals zelf? En hoe kunnen we hier met onze opleidingsinfrastructuur op inspelen?
Uit het ontwerpgericht onderzoek dat in opdracht van UL in 2021-2022 is uitgevoerd komt naar voren dat de competenties die van onderwijsprofessionals gevraagd worden om bovengenoemde ontwikkelingen het hoofd te bieden zijn terug te voeren naar het hebben van een stevige vakinhoudelijke, pedagogisch-didactische en professioneel fundament. Wanneer het gaat om de vakinhoudelijke basis dan hebben we het bijvoorbeeld om beheersing van leerinhouden (o.a. op het gebied van rekenen, taal, burgerschap en digitale geletterdheid), leerlijnen en leertheorieën. Het pedagogisch-didactisch handelen betreft het de ontwikkeling van pedagogisch tact, curriculumbewustzijn en didactisch coachen. Daarnaast is professionele bekwaamheid belangrijk om op een onderzoekende wijze te werk te gaan, (interprofessioneel) samen te werken met partners in de school en daarbuiten (bijvoorbeeld ouders, kinderopvang, buurtteams, het samenwerkingsverband) en vanuit visie te werken aan de verbetering van de eigen lespraktijk en de school als geheel.
In Figuur 1 is een mogelijke uitwerking van dit fundament geschetst en gekoppeld aan verschillende loopbaanfasen. Daarbij is het belangrijk te vermelden dat de bekwaamheid die een individu laat zien niet per definitie lineair verloopt met de loopbaanfase waarin hij/ zij op dat moment zit; zij-instromers kunnen immers door hun werk-en opleidingservaring al in een vroeg stadium in hun loopbaan op een hoger bekwaamheidsniveau functioneren.
Ondanks dat aandacht voor dit fundament in de formele eisen van opleidingen voor onderwijsprofessionals verankerd is (o.a. in de vorm van leeruitkomsten, competenties of kern-en deeltaken), zien we dat niet altijd tot uiting komen in de dagelijkse praktijk van opleiden. De ontwikkeling van het vakinhoudelijk, pedagogisch-didactisch en professioneel handelen van een onderwijsprofessional gaat om het leren van een ambacht en kost tijd. Erosie van onderwijskwaliteit ligt op de loer wanneer het fundament hiervoor te weinig aandacht krijgt. Door steeds maar alle ontwikkelingen die op het onderwijs, in specifiek de opleidingspraktijk, afkomen in het curriculum van de opleidingen te voegen bestaat het gevaar van overladenheid met risico’s voor kwaliteit tot gevolg. Dit kwaliteitsrisico wordt vergroot doordat de lerende en onderzoekende cultuur van organisaties die verantwoordelijkheid zijn voor opleiden nog lang niet sterk genoeg is.
Een focus op leven lang leren en ontwikkelen waarbinnen het hierboven geschetste fundament doorlopende aandacht krijgt in de verschillende loopbaanfasen van een onderwijsprofessional kan de overladenheid binnen de curricula van de (leraren)opleidingen voorkomen. Samen met aandacht voor de betekenisvolle koppeling met resultaten uit wetenschappelijke en praktijkgericht onderzoek en het stimuleren van het onderzoekend vermogen zorgt dat voor het verhogen van de kwaliteit van opleiden met doorwerking naar de kwaliteit van het funderend en middelbaar beroepsonderwijs.
Aandacht voor leven lang leren en ontwikkelen én het ontwikkelen van een lerende en onderzoekende cultuur binnen de opleidingen is echter een complex proces en vraagt om een stevigere regionale samenwerking en het gezamenlijke verantwoordelijkheid nemen voor opleiden, professionaliseren en onderzoeken vanuit één gezamenlijk gedragen koers.
De UL & ULOA-partners willen die koers vanuit de volgende ambities en accenten invulling geven:
Het gaat binnen deze actielijn om het verbeteren en het vernieuwen van de aansluiting tussen de context van opleiden en de context van de school. Het zoomt in op het benutten van de aanwezige kwaliteiten en kennis, afgestemd en in evenwicht met elkaar om op die manier te komen tot een delibrate practice gedurende de hele leer- en ontwikkelloopbaan van een individu. Binnen deze actielijn wordt door verbindingen te leggen tussen opleidingstrajecten een ‘breed pedagogisch-didactisch fundament’ gelegd ten behoeve van het onderwijs aan kinderen en jongeren van 4-23 jaar.
Het gaat binnen deze actielijn om het leggen van verbindingen tussen het educatieve domein en andere domeinen, in eerste instantie het pedagogische en sociale domein. Dat is nodig wanneer we kijken naar de complexe, ‘wicked’ grootstedelijke vraagstukken die op het onderwijs afkomen en domeinoverstijgend of trans-of interdisciplinair werken vragen. Binnen deze actielijn wordt een ‘breed pedagogisch-didactisch en sociologisch fundament’ gelegd ten behoeve van de opvoeding, ontwikkeling en onderwijs aan kinderen en jongeren van 0-23 jaar. Door binnen het opleiden cross- overs te maken met het pedagogische en sociale domein wordt het voor een bredere doelgroep interessant om te werken in én om het onderwijs en vormt het op die manier een interessante en innovatieve oplossing voor het arbeidsmarkttekort.
Om deze twee actielijnen te kunnen realiseren is een lerende en onderzoekende cultuur binnen zowel de opleidingsinstituten als de scholen en de samenwerkende sociale partners echter cruciaal. Deze cultuur is echter nog niet vanzelfsprekend in de verschillende organisaties; een structurele verbinding met wetenschappelijk en praktijkgericht onderzoek is essentieel om niet alleen de opleidings- en professionaliseringsinfrastructuur te werken, maar ook evidence-informed te werken en om een lerende cultuur binnen deze infrastructuur te creëren. Om dit te realiseren kunnen we veel leren van en voortbouwen op diverse initiatieven die al in de regio plaatsvinden, zoals de POO onderzoeksgroepen en de werkplaatsen onderwijsonderzoek (WOU).
In deze actielijn zijn de school en de opleidingsinstituten gezamenlijk verantwoordelijk voor het leven lang leren en ontwikkelen van toekomstige onderwijsassistenten, leerkrachtondersteuners, (academische) leerkrachten en docenten door het opleiden en professionaliseren in een doorgaande lijn van niveau 4 (MBO) tot en met 8 (PhD of Professional Doctor) (zie Figuur 3).
Studenten en opleiders uit de opleidingsinstituten, professionals uit de scholen en onderzoekers werken intensief met elkaar samen, leren van én met elkaar en vormen op die manier een lerende praktijken. Deze praktijken kunnen zich focussen op het onderwijs voor verschillende leeftijdsgroepen, bijvoorbeeld voor leerlingen van 4-12 jaar, 10-18 jaar, 10-14 jaar en/of 10-23 jaar. Binnen deze actielijn worden de leermogelijkheden van de werkplek, het instituut en de online leeromgeving optimaal benut. Onderzoek wordt op betekenisvolle en duurzame wijze verbonden aan de leeromgeving resulterend in evidence-informed curricula en de ontwikkeling van onderzoekend vermogen bij alle actoren in de driehoek.
Het doel van deze actielijn is om de reeds bestaande partnerschappen en netwerken rond ‘samen opleiden en professionaliseren’ in de regio te verstevigen, te verrijken en met elkaar in verbinding te brengen. Op die manier kan een breed pedagogisch-didactische fundament gecreëerd worden, waarna verdere specialisaties naar het lesgeven binnen het primair, voortgezet en/of middelbaar beroepsonderwijs soepeler kunnen verlopen. Deze actielijn zorgt voor een stevige doorgaande lijn tussen de opleiding voor onderwijsassistent en leerkrachtondersteuner, de (academische) pabo, én de tweedegraads en eerstegraads lerarenopleiding en vergroot de mogelijkheden om opleidingstrajecten (gedeeltelijk) aan elkaar te verbinden. Dit vergroot de loopbaanperspectieven voor (toekomstige) onderwijsprofessionals door de mogelijkheid om zich blijvend te ontwikkelen en (bijvoorbeeld) twee of meerdere bevoegdheden te behalen.
Het resultaat van deze actielijn is dat er meerdere opleidingspraktijken binnen het primair, voortgezet onderwijs en middelbaar beroepsonderwijs worden gecreëerd waar de doorgaande lijn tussen het primair, voortgezet en/of middelbaar beroepsonderwijs vanuit de partnerschappen met de opleidingsinstituten worden vormgegeven.
Deze praktijken zijn tevens een voedingsbodem voor het opzetten en uitvoeren van academisch en praktijkgericht onderzoek en doorlopende professionalisering van onderwijsprofessionals die actief zijn in de praktijken.
Binnen deze actielijn wordt over de grenzen van het funderend onderwijs en middelbaar beroepsonderwijs gekeken en het educatieve domein verbonden met o.a. het sociale en pedagogische domein (zie Figuur 4).
Grootstedelijke vraagstukken rondom inclusie en burgerschap, duurzaamheid, gezondheid & vitaliteit, kansengelijkheid vragen namelijk om contexten waarin interprofessioneel gewerkt wordt en sprake is van boundary crossing. Het gaat om samenwerking tussen professionals die actief zijn in school (i.e. onderwijsassistenten, leerkrachten, IB-ers), in de wijk (buurtteam, jongerenwerk, wijkagent) en rond het gezin (pedagogisch medewerkers, jeugdverpleegkundige). Het betreft een samenwerking tussen de microsystemen die actief zijn rondom het kind (vanuit het sociaalecologisch model van Bronfenbrenner [1989] ook wel het ‘meso-systeem’ genoemd). Integrale kindcentra zijn bijvoorbeeld praktijken waar de noodzaak tot interprofessionele samenwerking tussen respectievelijk de kinderopvang en het basisonderwijs het meest zichtbaar wordt. Studenten/cursisten worden, ondanks het belang voor hun beroepsuitoefening, op dit moment onvoldoende uitgerust om samen te werken en gebruik te maken van de expertise van andere professionals die om het kind actief zijn om zo complexe, vraagstukken waarmee zij te maken hebben te kunnen beantwoorden. Om dit hiaat te dichten verbinden we op een duurzame en structurele wijze kennis uit onderzoek (o.a. kennis rondom onderwerpen als boundary crossing en interprofessioneel samenwerken, maar ook de didactische, pedagogische en/of sociologische kennis over een specifiek vraagstuk) met het opleiden en professionaliseren van studenten en cursisten die werkzaam zijn of opgeleid worden in het sociaalpedagogisch en educatieve domein. Dit krijgt vorm in lerende praktijken die in de verbinding tussen school, gezin en wijk worden vormgegeven en bestaan uit studenten en opleiders van verschillende MBO, HBO en WO-opleidingen (pedagogiek, pabo, tweede-en eerstegraads, social work), sociale, pedagogische en onderwijsprofessionals die werkzaam zijn in én om school en kinderopvang alsmede onderzoekers van lectoraten en universiteiten.
Het doel van deze actielijn is om bestaande partnerschappen op een andere wijze in te richten door de verbinding te zoeken met (sociale) partners in de omgeving van het onderwijs, bijvoorbeeld het welzijnswerk, de gezondheidszorg, de kinderopvang, voor- en vroegschool en, op termijn, het economische en technische domein. Door gebruik te maken van interprofessioneel samenwerken wordt er een breed pedagogisch-didactisch en sociologisch fundament gelegd, waarna verdere specialisaties naar het lesgeven binnen het funderend en/of middelbaar beroepsonderwijs, maar ook het werken in het pedagogische en/of sociologische domein, mogelijk worden en soepeler kunnen verlopen.
Het resultaat van deze actielijn is dat er vernieuwende opleidingspraktijken worden vormgegeven die invulling geven aan domeinoverstijgend opleiden voor (het onderwijs aan) de doelgroep 0 tot 23 jaar. Deze praktijken zijn, net zoals binnen actielijn 1, een voedingsbodem voor het opzetten en uitvoeren van domeinoverstijgend academisch en praktijkgericht onderzoek en doorlopende professionalisering van professionals die actief zijn in én om het onderwijs.
De meerwaarde voor de verschillende sectoren om de komende drie jaar actief betrokken te zijn bij het vormgeven van dit programma en de twee bijpassende actielijnen is hieronder weergegeven.
(a) volwaardige partner bij ontwerp en doorontwikkeling van de (leraren)opleidingen;
(b) directe toegang tot expertise en de aanwezige kennis bij opleidings-en kennisinstituten;
(c) antwoorden/oplossingen voor complexe vraagstukken die op het onderwijs afkomen kunnen gezamenlijk worden opgepakt en expertise en krachten worden gebundeld;
(d) vergroten van loopbaanperspectieven van personeel, bijvoorbeeld in vorm van trajecten tot schoolopleider, coach, leerkracht-onderzoeker;
(e) verbetering van de doorgaande lijn tussen primair onderwijs en voortgezet onderwijs en tussen VMBO en MBO, en mede-vormgever van opleidingstrajecten voor onderwijsprofessionals die op deze overgangen actief zijn;
(f) realiseren van een doorgaande lijn van MBO onderwijsassistent naar pabo of tweedegraads.
(a) volwaardige partner bij het ontwerp van domeinoverstijgende leeromgevingen voor educatieve, sociale en pedagogische professionals;
(b) nauwe verbinding met opleidingen voor sectoren die nauw verbonden zijn (met name ecologische pedagogiek, social work);
(c) aanboren van een bredere en grotere doelgroep die in én om het onderwijs gaat werken;
(d) toegang tot wetenschappelijke en praktijkgerichte kennis rond samenwerking educatieve, pedagogische en sociale domein wat zorgt voor een verbetering in de samenwerken tussen school met sociale partners;
(e) realiseren doorgaande lijn MBO 4 (o.a. pedagogisch medewerker, sport & bewegen) naar pabo, tweede- en eerstegraads, ecologische pedagogiek en/of social work.
(a) versterken samen opleiden met betrekking tot een betere theorie-praktijkkoppeling;
(b) begeleiding op opleidingsinstituut en in de praktijk sluit beter aan wat zorgt voor een vermindering van de uitstroom;
(c) meer mogelijkheden voor studenten om opleidingstrajecten aan elkaar te verbinden en meerdere bevoegdheden te behalen;
(d) kennis en expertise rondom samen opleiden wordt beter benut en gebundeld;
(e) opleidingstrajecten kunnen efficiënter worden georganiseerd en ingericht;
(f) beter zicht op de ontwikkelingen in school en de manier om daar op binnen het opleidings- instituut op aan te sluiten;
(g) verstevigen netwerk/consortium voor uitvoeren van praktijkgericht onderzoek.
(a) ontwerpen van vernieuwende opleidings- trajecten voor nieuwe doelgroepen, nieuwe onderwijsconcepten (bijvoorbeeld IKC- ontwikkeling) en nieuwe maatschappelijke vraagstukken;
(b) verdergaande samenwerking tussen lerarenopleidingen en aanpalende sectoren waardoor een bredere en grote doelgroep wordt geïnteresseerd voor werken in en om het onderwijs;
(c) beter zicht op de ontwikkelingen in en om de school en de manier om daar op binnen de opleidingsinstituten op aan te sluiten;
(d) verstevigen netwerk/consortium voor uitvoeren van praktijkgericht onderzoek.
(a) versterken samen opleiden met betrekking tot een betere theorie-praktijkkoppeling;
(b) bijdrage leveren aan de ontwikkeling van evidence- informed opleidingstrajecten;
(c) begeleiding op opleidingsinstituut en in de praktijk sluit beter aan wat zorgt voor een vermindering uitstroom;
(d) meer mogelijkheden voor studenten om opleidingstrajecten (bijvoorbeeld een lerarenopleiding en een universitaire master zoals de Master Onderwijswetenschappen) aan elkaar te verbinden;
(e) kennis en expertise rondom samen opleiden wordt beter benut en gebundeld;
(f) opleidingstrajecten kunnen efficiënter worden georganiseerd en ingericht;
(g) beter zicht op de ontwikkelingen in school en de manier om daar op binnen het opleidingsinstituut op aan te sluiten;
(h) verstevigen netwerk/consortium voor uitvoeren van wetenschappelijk onderzoek.
(a) ontwerpen van vernieuwende opleidingstrajecten voor doelgroepen, nieuwe onderwijsconcepten (bijvoorbeeld IKC-ontwikkeling) en nieuwe maatschappelijke vraagstukken;
(b) bijdrage leveren aan de ontwikkeling van evidence- informed opleidingstrajecten;
(c) meer mogelijkheden voor studenten om opleidingstrajecten (bijvoorbeeld een lerarenopleiding en een universitaire master zoals de Master Pedagogische Wetenschappen of de Master Burgerschap en Kwaliteit van Samenleven) aan elkaar te verbinden;
(d) verdergaande samenwerking tussen lerarenopleidingen en aanpalende sectoren waardoor een bredere en grote doelgroep wordt geïnteresseerd voor werken in en om het onderwijs;
(e) beter zicht op de ontwikkelingen in en om de school en de manier om daar op binnen de opleidingsinstituten op aan te sluiten;
(f) verstevigen netwerk/consortium voor uitvoeren van wetenschappelijk onderzoek.
Om te werken aan de hierboven beschreven actielijnen hanteren we een gefaseerde innovatiestrategie. Deze innovatiestrategie heeft een meer planmatig karakter, waarbij vooraf goed wordt nagedacht hoe de totale vernieuwing in hapklare brokken tot stand wordt gebracht.
Het voordeel van deze strategie is dat er meer focus ontstaat waaruit grotere vernieuwings- stappen kunnen voortkomen.
We onderscheiden grofweg vier fasen:
Formuleren ontwerp-of ontwikkelopdrachten om het doel dat beschreven is bij actielijn 2 te realiseren; het innoveren van samen opleiden door domeinoverstijgend te werken, door onderwijs anders te organiseren, door nieuwe verbindingen te leggen en een breed pedagogisch-didactisch en sociologisch fundament te creëren.