Van Bouwkunde 1.0 naar Bouwkunde 2.0: Op naar een positief beroepsbeeld

Het lectoraat Werken in Onderwijs (verbonden aan Hogeschool Utrecht) heeft, in opdracht van het Onderwijspact - Utrecht Leert, praktijkgericht onderzoek gedaan naar anders organiseren in de regio (in het voorgezet onderwijs en mbo). De onderzoeksresultaten hebben geleid tot acht inspirerende portretten van initiatieven waarmee het onderwijs en/of het werk anders georganiseerd werd in een onderwijsinstelling in de regio. 

Het lectoraat Werken in Onderwijs (verbonden aan Hogeschool Utrecht) heeft, in opdracht van het Onderwijspact – Utrecht Leert, praktijkgericht onderzoek gedaan naar anders organiseren in de regio (in het voorgezet onderwijs en mbo). De onderzoeksresultaten hebben geleid tot acht inspirerende portretten van initiatieven waarmee het onderwijs en/of het werk anders georganiseerd werd in een onderwijsinstelling in de regio. 

Van Bouwkunde 1.0 naar Bouwkunde 2.0: Op naar een positief beroepsbeeld

Wat: Verandering van de opleidingsopzet | Waar: Academie voor Techniek, MBO Utrecht | Sector: MBO 

De Academie voor Techniek is een van de tien academies van MBO Utrecht. De Academie heeft twee opleidingen: Bouwkunde en Engineering. Op de beide opleidingen zitten in totaal 250 studenten. De opleiding Bouwkunde maakt een grote verandering door en de verwachting is dat de opleiding Engineering deze verandering ook gaat inzetten. Maartje van Lanen (teamleider Academie voor Techniek) en Ralf Wedage (docent Bouwkunde) vertelden over de verandering, die ze zelf de overgang van Bouwkunde 1.0 naar Bouwkunde 2.0 noemen. In dit portret wordt het waarom, de manier van werken en de beoogde resultaten toegelicht. 

Waarom anders organiseren?

De verandering binnen de opleiding Bouwkunde ontstond niet zomaar. De belangrijkste aanleiding was dat docenten en studenten “nauwelijks positieve energie” kregen van de opleiding. Er werd hoge werkdruk ervaren en het gevoel dat studenten werden overbelast heerste. Van studenten werd veel verwacht door docenten. Dit kwam voort uit de gedachte ”om een goede bouwkundige te zijn, moet je je zeer breed ontwikkelen”. Er was een eenduidig perspectief van wat de student zou moeten kunnen aan het einde van de opleiding. Die kwalificatie werd steeds gemeten door te toetsen. Studenten vielen hierdoor regelmatig uit: in het eerste leerjaar is 10% uitval, doordat studenten het niveau niet aan konden en voldeden niet altijd aan alle eisen. De goede bedoeling om breed gekwalificeerde beroepsprofessionals af te leveren, leek een averechts effect te hebben. Docenten ervaarden mede hierdoor weinig plezier in het werk: er werd van periode naar periode geleefd.

De situatie van de opleiding stak daarbij schril af met de huidige vraag van de arbeidsmarkt. “Er zijn mbo’ers nodig (…) dat staat vaak genoeg in de krant”. De betrokken docenten werden zich steeds bewuster van het gegeven dat de opleiding een oplossing kan zijn voor het tekort op de arbeidsmarkt. Een opleiding waarbij veel uitval is, gaat daar niet bij helpen. Ook stelden ze zichzelf de vraag of de zeer breed gekwalificeerde student eigenlijk wel aansluit bij de vraag van de arbeidsmarkt. Levert de huidige Bouwkunde-opleiding het gewenste resultaat op?

Dat leek niet het geval. Een aantal initiatiefnemers vanuit de opleiding vonden het tijd om de opleiding, nu genoemd als het Bouwkunde 1.0, achter zich te laten. Ze vonden het tijd voor een nieuw elan: zo ontstond Bouwkunde 2.0.

Het gebrek aan positieve energie en het tekort op de arbeidsmarkt werden een kans om te gaan ontwikkelen.

Anders organiseren: van Bouwkunde 1.0 naar Bouwkunde 2.0

In tegenstelling tot Bouwkunde 1.0, wordt er in Bouwkunde 2.0 gezamenlijk ontwikkeld tussen student, docent en werkveld. Ook de partijen uit het werkveld krijgen dus een nadrukkelijkere plaats. Het doel van Bouwkunde 2.0 is “op een eigentijdse manier aansluiten bij de behoefte van de maatschappij, in een vorm die ook aansluit bij de student van deze tijd”. Om dat te gaan ontwikkelen werd er in het docententeam een ontwikkelgroep en klankbordgroep gemaakt. Docenten konden zelf aangeven welke groep bij ze zou passen. Tevens kregen een aantal docenten ook ontwikkeltijd in hun aanstelling. Het hele proces is begeleid door een procesbegeleider van de afdeling Onderwijs en Kwaliteit. De input van de studenten is via een aantal kanalen meegenomen. In de structurele overleggen met de klassenvertegenwoordigers heeft de teamleider de studenten meegenomen in het proces en is input opgehaald. Ook hebben alle studenten via enquêtes de mogelijkheid gehad mee te denken in de ontwikkeling van Bouwkunde 2.0. Daarnaast is gekeken naar de feedback van studenten in de standaard evaluaties die er bij de afsluiting van de studieperiodes zijn.

Vanaf het schooljaar 2022-2023 wil men de opleiding Bouwkunde in zijn geheel anders aanbieden. De opleiding krijgt een andere structuur: de vierjarige opleiding wordt een opleiding van drie jaar. Er wordt een basis gelegd in het eerste jaar. Vervolgens krijgen de studenten in het tweede jaar zelf de ruimte om zich te specialiseren. Ze mogen een keuze maken in onderdelen die bij hen passen op het gebied van verrijking en/of interesse. In het derde jaar lopen ze met die opgedane kennis een jaar stage. Daarna ronden ze de opleiding af. Voor de studenten komt de focus dus te liggen op verschillende leerlijnen, waarbij af wordt gestapt van veelvuldig toetsen op onderdelen. Er is een bredere focus op wat de student zou kunnen gaan leren, waarin voor de student overzicht wordt gecreëerd op het geheel door duidelijke leerlijnen.

 

Wat levert het op?
Bijkomende en beoogde resultaten in het team en het werkveld

Zonder het dat Bouwkunde 2.0 al is ingevoerd, heeft het ontwikkelen ervan al verschillende bijkomende resultaten opgeleverd. Deze bevonden zich ten eerste op het niveau van het team. Het ontwikkelen naar die nieuwe indeling ging namelijk niet zonder slag of stoot. Sommige docenten en medewerkers begonnen te twijfelen of ze hun baan nog zeker zouden zijn in de nieuwe structuur van Bouwkunde 2.0. Die twijfel werkte soms door in het niet mee willen doen met de ontwikkeling, het achterover hangen of afwachten. Dat afwachten kon ook leiden tot fellere tegenstand. Dat betekende ook dat er van sommige docenten, die niet mee willen doen, afscheid is genomen. Dat was lastig voor en deed soms pijn bij de betrokkenen, maar de redenering was ook zoals het voorheen ging zo kon het niet langer. Er moest iets gebeuren.

Het gros van de docenten, inclusief een aantal nieuwe docenten die erg enthousiast waren, zag echter het potentieel van het nieuwe Bouwkunde 2.0 en gingen verder met ontwikkelen. Dit begon positiviteit op te leveren. De sessies met docenten over het ontwikkelen waren pittig, gegeven de weerstand soms, maar uiteindelijk stonden alle neuzen dezelfde kant op. Dat was een unicum, want in de oude situatie (Bouwkunde 1.0) gebeurde dat nooit. Er was toch wat sprake van een eilandcultuur. Nu werd ingezien dat er iets moois kan ontstaan, met een eindpunt waarnaar toegewerkt kon worden: een positief beroepsbeeld. De werkwijze van het team heeft er ook toe geleid dat de docenten elkaars talenten zien die men eerder niet van elkaar kende of zag. Ook de eigen talenten komen naar boven en dat maakt wat los. De docenten zien elkaar als krachtige en ambitieuze professionals. De samenwerking die ontstaan is tussen de docenten is een belangrijk resultaat.

Daarnaast bracht het ontwikkelproces resultaten in de relatie met het werkveld. Er werden sessies met het werkveld georganiseerd, om bedrijven mee laten denken over de opleiding en om de bedrijven zelf bij het onderwijs te betrekken. Het gesprek ging over de verwachtingen van het werkveld van een student die zijn  mbo-4 opleiding heeft afgerond. Wat moeten ze binnen een leerlijn kunnen? Met de sessies kwam er automatisch wederkerigheid: het opleiden is niet alleen in het belang van de school, maar ook in belang van de bedrijven. Bijkomend voordeel is, zo bleek in de uitwerking, dat mensen uit het werkveld studenten vaardigheden kunnen aanleren die de school nooit zo enthousiast en nooit zo goed kan aanleren. Het gaf ook een ander perspectief op het opleiden: “Waarom zouden docenten zich helemaal moeten gaan verdiepen in het 3D-scannen van een gebouw, als een bedrijf dat in een dag kan laten zien?”. De vakkennis komt niet meer alleen van de docent, maar van de docent én de beroepspraktijk. De studenten en docenten krijgen de leerstof regelmatig enthousiast toegereikt uit de praktijk. Want, zo stellen de initiatiefnemers van Bouwkunde 2.0, ook voor de docent is het uitdagender en afwisselender om (soms) buiten het klaslokaal, in de praktijk, te kunnen zijn.

Nu wil men vooral doorgaan, om uiteindelijk een opleiding te hebben waar zowel docenten, studenten als het werkveld “hartstikke trots op is”. Daaronder wordt verstaan:

“Als iemand trots is op wat ie doet, dan zorgt die dat het helemaal op orde is, dan heb je goede lessen, heb je uitdagende lessen, heb je docenten die zich bekommeren om de student te helpen, dus al dat soort factoren die zullen beter worden, omdat de sfeer even om het zo te zeggen anders is.” 

Bouwkunde 2.0 is gezamenlijk ontwikkeld en t is daarom een product geworden van die drie groepen samen. De wisselwerking versterkt elkaar. Daar moet iedereen uiteindelijk energie van krijgen.

De volgende stap

Volgend jaar moet leerjaar twee ontwikkeld worden. Daarnaast wil men het beoogde resultaat gaan meten door de ervaringen vast te gaan leggen. Daarbij wordt bijvoorbeeld ingezoomd op het plezier bij studenten, docenten en betrokkenen uit het werkveld. Enquêtes met vragen zoals ‘Hoe kijk je aan tegen het werk? En tegen de opleiding? Zou je weer voor het beroep kiezen?”. Dat kan helpen bij het vastleggen van de bovengenoemde trotsheid. Daarnaast staat uiteraard het verder uitrollen van Bouwkunde 2.0 op de planning, zodat (verder) toegewerkt kan worden naar het opleiden van capabele professionals en het positieve beroepsbeeld.

Colofon

Lectoraat Werken in Onderwijs, Hogeschool Utrecht
https://www.hu.nl/onderzoek/werken-in-onderwijs

In opdracht van:
Onderwijspact – Onderwijspact – Utrecht Leert

Afkomstig uit rapport:
Van den Boom-Muilenburg, E., Robben, N., Grandiek, T., Van Wolput, B., & Koeslag-Kreunen, M. (2022). Onderwijs anders organiseren in regio Utrecht: een weergave in acht unieke portretten. Utrecht: Hogeschool Utrecht.

Redactie: Carola Hampel en Loes Hogenkamp.